De kapel van Leenhof in de 17e en 18e eeuw
De kapel van Leenhof of Leenderkapel werd naar alle waarschijnlijk gebouwd in opdracht van Johan Frederik van Schaesberg en zijn echtgenote Ferdinanda van Wachtendonk. Deze Carmelkapel moet gebouwd zijn tussen 1623 en 1644, omdat in de gevel het gecombineerde familiewapen van Schaesberg-Wachtendonk voorkomt. Van beide echtelieden is bekend dat zij zeer godsdienstig waren; ze gingen op bedevaart naar Kevelaer en Scherpenheuvel. Kevelaer, dat pas sedert 1642 een Mariabedevaartoord was, bezochten ze al zeer vroeg. Ferdinanda overleed in 1644 tijdens een reis naar Kevelaer.
De kapel werd toegewijd aan O.-L.-Vrouw van de Berg Carmel (ook wel Karmel). Op de gevelsteen staat de tekst:
Flos Carmeli,
Virgo Puerpera,
Ora pro nobis.
(Bloem van de Carmel, kinderbarende maagd, bid voor ons).
De tekst is een fragment uit een 13e eeuwse Mariahymne, die vooral bij de paters karmelieten geliefd was:
Flos carmeli, vitis florigera,
Splendor Coeli, virgo puerpera
Singularis.
Mater mitis, sed viri nescia,
Carmelitis da privilegia,
Stella maris.
(Bloem van de Carmel, bloeiende wijnrank, hemelse schittering, enige kinderbarende maagd, zachte moeder, doch zonder man, begunstig de Carmelieten, sterre der zee).
Vanaf 1677 blijken karmelieten uit Aken een band met de kapel te hebben. Op verzoek van pastoor Renckens preekten zij er over de rozenkrans op het feest van Maria Tenhemelopneming. Hoe lang dit gebeurde, is niet duidelijk; in 1694 worden de paters niet meer genoemd. Zeker is wel dat in 1677-1678 en in 1685 een Akense karmeliet bij de kapel preekte op de feestdag van Maria Hemelvaart. De lokale historicus J.J. Jongen (1959) parafraseert een brief van de assistent-provinciaal van de karmelieten aan een vertegenwoordiger der orde in Rome van 28 januari 1685, waarin staat te lezen dat de gelovigen toentertijd in groten getale naar de kapel kwamen om de mis bij te wonen. Een Akense karmeliet hield een preek over het H. Scapulier tot een bijna ontelbare menigte. De gelovigen hadden de mogelijkheid een volle aflaat te verdienen en iedere zondag een aflaat van honderd dagen als ze het kapelletje godvruchtig bezochten.
In de jaren 1693-1694 zijn de karmelieten weer verdwenen. In 1684 wilde de Heerlense pastoor Renckens in de kapel begraven worden; bovendien zou de kapel volgens hem uitgebouwd moeten worden tot parochiekerk voor het Staatse Heerlen. Hij stichtte een mis op zaterdagen.
In 1677-1678 werd voor een periode van zeven jaar een aflaat verleend voor een bezoek aan de kapel op Maria Hemelvaart; deze aflaat werd in 1685 verlengd. Vervolgens verleende in 1693-1694 de bisschop van Roermond met pauselijke goedkeuring aflaten, onder meer voor bezoeken op zaterdagen en feestdagen van Maria.
In de 17e en 18e eeuw werd de kapel bediend door de slotkapelaan van kasteel Schaesberg, die tevens het misbeneficie had. Daarnaast trad de pastoor van Heerlen incidenteel op. Bij de oprichting van de parochie Schaesberg in 1699 werd vastgelegd dat de kapelaan, tevens slotkapelaan van kasteel Schaesberg, elke woensdag en zaterdag een mis moest lezen ter ere van het H. Scapulier. Kasteelheer Frederik Sigismund Theodoor van Schaesberg maakte een stichting voor de kapel.
In 1760 was de kapel, zo blijkt uit een visitatieverslag, nog in functie, maar tegen het einde van de 18e eeuw schijnt de kapel in onbruik te zijn geraakt. J.A. Daniëls, pastoor van Schaesberg tussen 1771 en 1799 en publicerend onder de schuilnaam annex anagram Sleinada, vermeldt dat de bokkenrijdersbenden de kapel voor hun samenkomsten gebruikt zouden hebben.